Wekenlang appen we al. De spanning is om te snijden. We raken elkaar op elk vlak. Gedeelde ambities, intellectueel aan elkaar gewaagd, dezelfde absurdistische humor. En onze gesprekken vloeien op een hoog tempo. Volgens mij is het deze keer raak, zeg ik tegen m’n vriendinnen. Ik vind hem écht leuk. Ja, zeggen ze onder hun diepe zucht door. Dat zei je de vorige keer ook. En al die keren daarvoor. Kom eerst maar eens tot de derde date zonder je eigen glazen in te gooien, dan praten we verder.

Ze hadden niet op élk vlak gelijk. Het hield een paar maanden stand. Daarna werd ik bang en zocht ik een nooduitgang. Die vond ik in zijn tekortkomingen. Mijn emotionele behoeftes werden niet vervuld, ik was meer waard, dus hield ik het voor gezien. Op zich is het heel gezond om je grenzen aan te geven, in welke persoonlijke relatie dan ook. Maar als je zelf niet gezond bent, kun je je afvragen of je eigen gedrag en behoeftes dat misschien ook niet zijn.

Liefde en oorlog

'Je kunt niet van een ander verwachten dat ze jouw lege batterij opladen.’ Een uitspraak die bleef steken, van Hannah Cuppen uit haar boek Liefdesbang. Ik heb het boek gekocht, omdat mijn hart tot de nok toe dichtgemetseld zit in bindingsangst. En als ik daar ooit van los wil breken, moet ik mezelf van de binnenkant met een sloophamer te lijf gaan.

Naar mijn idee wordt bindingsangst vaak afgedaan als een slap excuus voor egoïsme. Een loze uitspraak, gewikkeld in rode vlaggen, gedaan door individuen die hun opties graag nog wat langer open willen houden. Ik herken mezelf daar totaal niet in en het stoort me dat ik wel zo bestempeld word.

Voor mij staat liefde gelijk aan oorlog, sowieso met de ander, maar vooral met mezelf. Want zodra mijn hart op het spel staat, schiet ik automatisch in de aanval. De een bevriest, de ander vlucht. En ik vecht. Dan zeg en doe ik dingen die ik helemaal niet meen. En daar baal ik vervolgens enorm van. Liefde is voor mij altijd voorwaardelijk geweest. Daardoor leg ik de lat ontzettend hoog voor een ander, waardoor ze het bijna nooit goed kunnen doen.

Daarnaast kan ik niet omgaan met affectie, terwijl ik er wel behoefte aan heb. Ik reageer allergisch op liefkozing en van complimentjes gaan mijn nekharen recht overeind staan. Als iemand diepgaande interesse in mij toont, vertrouw ik het niet en geef ik liever niet teveel van mezelf prijs. Want als ik mezelf open stel – écht open stel – en iemand wijst me dan af, betekent dit dat ik niet goed genoeg ben om van te houden. En laat dat nu precies zijn waar ik bang voor ben.

Daarom wijs ik iedereen zelf maar af, vlak voordat ik verliefd ben – en soms net te laat. Hannah Cuppen omschrijft in haar boek drie verschillende dynamieken in het liefdesbange spectrum. Bindingsangst, verlatingsangst, en de combinatie van beide. Vooral die laatste variant blijkt ontzettend moeilijk om vanaf te komen. Welke vorm je hebt, wordt bepaald door twee begrippen: symbiose en autonomie. Symbiose houdt in dat twee mensen compleet opgaan in elkaar en samen-smelten tot een afhankelijke relatie.

Autonomie staat juist voor zelfbeschikking, de wens om onafhankelijk te zijn van alles en iedereen. Deze twee uitersten staan altijd in verband met elkaar, als yin en yang. Wanneer iemand bang is voor liefde, is dat bijna altijd te herleiden naar een onveilige hechting met de ouders. Een liefdesbang persoon heeft in de kindertijd niet de juiste kansen gehad om een vertrouwensband met hen op te bouwen, bijvoorbeeld door de emotionele of fysieke afwezigheid van een of beide ouders of door een instabiele thuissituatie.

Als gevolg hellen deze gekwetste kinderen een specifieke kant op als overlevingsmechanisme. Iemand met bindingsangst groeit daardoor op met een sterke drang naar autonomie. Als je geen emotionele verbintenis met iemand aangaat, is het ook een stuk minder pijnlijk wanneer diegene wegvalt.

Iemand met verlatingsangst snakt juist naar symbiose, waarbij elk schijntje liefde aangegrepen wordt om de leegte op te vullen die de ouders hebben achtergelaten. Ten slotte heb je kinderen die het instabiele thuisfront incidenteel als veilig hebben ervaren, nét genoeg om te geloven dat de kust veilig is om zich te hechten. Maar na dat gevoel van veiligheid volgden altijd pijnlijke ervaringen. Het vertrouwen werd keer op keer geschaad.

Deze kinderen groeien op als de pechvogels die aan zowel bindings- als verlatingsangst lijden. Dit pretpakket noemt men een gedesorganiseerde hechtingsstoornis.

Valse start

Mijn hechtingsproblematiek is inderdaad te herleiden naar een valse start in mijn jeugd. Opgroeien in een gezin dat gevormd is door intergenerationeel trauma is geen pretje. Het jaar 1873 lijkt lang geleden, maar het is slechts vier generaties terug dat mijn Indiase voorouders tot slaaf werden gemaakt en naar Suriname verscheept door Nederlandse kolonisten (de slavernij was al tien jaar afgeschaft, maar ging verkapt verder onder de noe-mer ‘contractarbeid’).

De traumasporen van die gebroken generatie sijpelden door de opvoeding van mijn ouders heen, en dat was niet makkelijk opgroeien. Ik heb allerlei patronen moeten aanleren om mezelf te kunnen beschermen tegen de onvoorspelbaarheid van de mensen om me heen. Ik bouwde een fort rondom mijn hart en een doolhof ernaartoe. Daardoor ben ik nu liefdesbang, dat is duidelijk. Maar daar wil ik vanaf.

Zal ik ooit liefdes-onverschrokken kunnen zijn? Ik vraag het Cuppen zelf, via de mail. Ik leg haar uit dat ik volgens haar boek lijd aan de gedesorganiseerde hechtingsstoornis. Kom ik daar ooit nog vanaf ? Cuppen antwoordt eerlijk:

‘Het is nooit makkelijk om van bindingsangst en verlatingsangst af te komen, maar wellicht is deze vorm wel de moeilijkste om te doorbreken. Het is eerder een kwestie van leren omgaan met de angst, dan er helemaal vanaf komen. Al maakt het uit hoeveel energie je steekt in het helingsproces. Een quickfix bestaat in ieder geval niet.’

Volgens Cuppen helpt het zeker dat ik er boeken over lees en over mijn angsten schrijf en praat. Maar, mailt ze ook nog:

‘Dat weegt niet op tegen de professionele hulp die een goede therapeut je kan bieden, zeker als er sprake is van een gecombineerde hechtingsstoornis. Aangezien je aangeeft vooral deze variant uit mijn boek te herkennen, is het misschien een aanrader om ook het boek (H)echt niet! van psycholoog Martin Appelo te lezen. Zijn boek gaat dieper in op deze vorm. Misschien helpt het je.’

Veilige hechting is een illusie, zegt Martin Appelo in (H)echt niet! Maar een illusie kan je wel degelijk een gevoel van veiligheid geven. Kijk maar naar ouders die monsters wegjagen onder het bed van hun kinderen. Volgens Appelo creëren we dagelijks illusies van veiligheid om gelukkig te kunnen zijn. Zo denken we onkwetsbaar, duurzaam, onschuldig, succesvol en in controle te zijn. In werkelijkheid hebben we helemaal niet zo veel controle in het leven als we denken. Gelukkige, veilig gehechte mensen overschatten dus eigenlijk hun eigen krachten. Ongelukkige mensen onderschatten zichzelf juist. Zij geloven niet in die illusies, met als gevolg dat ze zich nooit helemaal veilig voelen en daardoor niet gezond kunnen hechten aan een ander. Maar het is niet leefbaar om je continu onveilig te voelen.

Daarom zetten ongelukkige mensen zelf gecreëerde illusies van veiligheid in om weerstand te bieden aan de monsters die altijd onder hun bed zijn blijven liggen. Zo houden ze toch de regie in hun leven. Dit uit zich vaak in verslavingen zoals drank, drugs, seks en sport, of het omarmen van een religie, levensstijl of activisme. Het zijn slechts pleisters op een open wond.

Mijn vluchtroute is mijn werk. Ik kamp van kinds af aan met een enorme bewijsdrang. Ik zal de wereld eens laten zien hoezeer ik hun liefde waard ben! Dat is de denkfout die ik dagelijks maak. Maar als ik mijn eigen succes meet, kan het altijd beter, sneller, sterker en groter. Zo win ik nooit, maar stel ik mezelf altijd teleur. En dat doet pijn.

Maar hoe meer pijn ik voel, des te grootser mijn gedrevenheid om mezelf te bewijzen. Ik noemde dat altijd karakter. Maar ik begin nu pas in te zien dat ik verslaafd ben geraakt aan trauma. Het dwingt me om elke dag de beste versie van mezelf te zijn. Appelo, die naast schrijver ook psycholoog is, zegt net als Cuppen dat een liefdesbang persoon enorm gebaat kan zijn bij gerichte psychotherapie. Zo kun je leren om ongezonde gedachten en gewoontes te vervangen door gezonde alternatieven.

Als ik ooit van mijn angst af wil, moet ik alles in de strijd gooien. Ik besluit mijn situatie toch eens voor te leggen aan een therapeut.

Dat is liefde

Een kwartier voor mijn afspraak spring ik gehaast uit bed. Een koud geworden koffie blijft op het aanrecht staan. Ik kom vijf minuten te laat en transpirerend aanfietsen. In de praktijk staat een glas warme thee voor me klaar. ‘We hebben vorige keer besproken wat er is gebeurd, en wat er fout ging. Maar daarvoor ging het eigenlijk heel goed. Jullie hadden een klik. Je was blij. Je voelde je veilig bij hem. En opeens niet meer. Kan je je herinneren op welk specifiek punt dat gevoel omsloeg naar angst?’

Ik moet er even over nadenken. ‘Ja.’ ‘Wat was de aanleiding?’ ‘We waren berichtjes naar elkaar aan het sturen. Buiten was het superkoud en overal lag sneeuw en ijs. Hij zei dat hij naar een afspraak moest en vroeg of hij kon fietsen. Ik antwoordde dat dat waarschijnlijk zijn dood zou worden, zo glad dat het was. Daar sloeg hij op aan, hij beeldde zich in dat hij zou vallen en een dwarslaesie zou krijgen. Of ik hem dan nog zou willen.’

‘En wilde je dat?’ ‘Ja.’ ‘En zei je dat ook tegen hem?’ ‘Ja.’ ‘En hoe reageerde hij daarop?’ ‘Hij zei: dat is liefde.’ Twee slapeloze nachten later kapte ik het af, vertel ik aan de therapeut. Ik kon niet meer verder met deze man. Het magische woord ‘liefde’ was gevallen. En alhoewel de context grappend was, was de subtekst dat niet. Hij had gelijk. Ik raakte totaal in paniek van mijn gevoelens en dook de vicieuze cirkel weer in van angst voor afwijzing, waardoor ik zelf ging afwijzen.

Maar terwijl ik daar zelf allerminst trots op ben, is mijn therapeut dat wel. Volgens haar heb ik zojuist mijn zere plek gevonden. Nu kan ik er gericht aandacht aan geven. Door uit te spreken wat het woord, het fenomeen, wat liefde met mij doet, leer ik mijn negatieve patronen herkennen en doorbreken. En dat gaat niet over één nacht ijs. Maar als ik begin met erkennen en begrijpen wat het precies zo pijnlijk maakt, ben ik al een eind op weg. En dan moet ik dat alleen nog op een gezonde manier kunnen communiceren. Maar dat kan ik gelukkig leren. Met therapie.

Ik kom thuis in een huis waar alles nog precies is zoals ik het heb achtergelaten. Rommel van de haast, koude koffie op het aanrecht. Stilte. Maar toch voel ik me anders dan normaal. Hoopvol. Ik ben misschien nog niet waar ik zijn moet, maar ik ben onderweg. En de liefde van mijn leven, die haalt mij wel in. Wanneer ik er klaar voor ben.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in ELLE november 2021, die nu in de winkel ligt en hier online te koop is. Hollen!